Saterliedje

Godinnekind, lijf opgestrekt
in gaasgewaad, zonoverplekt,
waarbinnen bronzen koelte,

geheven is je kin. Hoe glanst
je hals in ranke bloei, omkranst
door korenblonde zoelte.

Eens plonsde in een najadenplas
een sater uit het struikgewas.
Een kreet snerpt door de landen -

Ik zie het aan je ogenwit,
aan ‘t flitsen van je fel gebit.
Wie waagt vangende handen

bij deze sterke tanden?
Wie waagt? Vangende handen
bij deze sterke tanden!