Finale



Eén enkele loodrechte streep,
een nauwe nachtzwarte spleet
in de eindeloze ijzeren horizont
van alles omknellende rotswand.
En daarachter: azuren licht,
blauwe dampkring, een gouden rijk
der ijlte, de avondrust.

Ik kap mij een baan door het bos
omhoog, naar de enge poort.
De bomen heb ik diep vereerd.
Hun kruin staat hoog in het firmament
en wiegelend dromen zij van de maan.
Nu: hun ruisen als er een neerzijgt
is een voorspel van sferenmuziek.

Zie niet om naar het dal dat je roept
met omvangende weelde van wei,
het gelispel van een rivier
en het lokkende lonken der gaarden.
Weg! Uít het laagland der lieflijkheid
naar de vrieskou der eeuwige heerlijkheid,
Heer, Uw gebergte op.


Voor mijn vader